Huishoudens zonder werk in België

Download fulltext
221

LEUVENSE ECONOMISCHE STANDPUNTEN
2015/149
Huishoudens zonder werk in
België
Frank Vandenbroucke
frank.vandenbroucke@kuleuven.be
Vincent Corluy
vincent.corluy@uantwerpen.be
13 mei 2015
SAMENVATTING
• Werkloosheid kan men meten op individueel niveau (hoeveel mensen zijn niet aan het
werk?) en op huishoudniveau (hoeveel mensen leven in een huishouden waar niemand
werkt?). Deze twee benaderingen geven tegenstrijdige signalen over de arbeidsmarkt.
• We gebruiken ‘polarisatie’ om de verdeling van werk over huishoudens in kaart
te brengen: de geobserveerde huishoudwerkloosheid wordt vergeleken met een
hypothetische ‘verwachte’ huishoudwerkloosheid die gebaseerd is op een toevallige
verdeling van werk over huishoudens.
• In België is deze polarisatie sterk en leven veel mensen in een werkloos huishouden.
• Huishoudwerkloosheid is geconcentreerd in de groep van de alleenstaanden. In
België zijn alleenstaanden, meer dan in andere landen, mensen met een ‘zwak’
sociaaleconomisch profiel. Bovendien is het verschil in werkloosheidsrisico’s tussen
mensen met ‘sterke profielen’ en ‘zwakke profielen’ in België groter dan in andere landen.
• De stabiliteit in huishoudwerkloosheid in België is vooral te wijten aan toenemende
polarisatie van werk binnen koppels. De groei in individuele tewerkstelling is
geconcentreerd in huishoudens waar reeds iemand aan het werk was. Daarnaast speelt
ook het stijgend aandeel alleenstaanden (die een hoger risico hebben op werkloosheid).
• Huishoudwerkloosheid neemt toe in de leeftijdsgroepen jonger dan 50, zeker in Brussel
en Wallonië. Dit draagt bij tot de slechte Belgische prestatie inzake kinderarmoede.
• Om de huishoudwerkloosheid in België te verminderen, moet de kloof tussen individuele
‘insiders’ en ‘outsiders’ kleiner worden.
22 LES 2015/149 HUISHOUDENS ZONDER WERK IN BELGIË
HUISHOUDENS ZONDER
WERK IN BELGIË
INLEIDING
De vaststelling dat werkgelegenheid niet
gelijkmatig gespreid is over huishoudens en dat
er een belangrijke groep huishoudens is waarin
niemand van de volwassenen aan het werk is,
vormt een rode draad in recente publicaties
over armoede in Europese welvaartsstaten.1
Dit Leuvens Economisch Standpunt vat recente
gegevens over ‘huishoudwerkloosheid’ samen,
op basis van nieuw onderzoek met een focus
op België. We bieden elementen van verklaring
waarom de huishoudwerkloosheid in België
bijzonder hoog is, en trekken daar een algemene
beleidsconclusie uit.
WAAROM WERKZAAMHEID VAN
HUISHOUDENS METEN?
De gangbare indicatoren van armoede en
ongelijkheid zijn gebaseerd op het inkomen van
het huishouden waar een individu toe behoort.
Betaalde arbeid die de leden van het huishouden
verrichten, vormt de belangrijkste bron van
het gezinsinkomen voor de meerderheid van
de bevolking. Daarom moet bij de evaluatie
van sociaal beleid en activeringsbeleid ook
de werkzaamheid op huishoudniveau worden
gemeten en vergeleken.2
Inderdaad, werkzaamheid kan gemeten
worden op het niveau van het individu en op
het niveau van het huishouden. Nationale (en
regionale) werkzaamheidsgraden worden typisch
vergeleken op basis van het aandeel personen
op actieve leeftijd die aan het werk zijn. Daarbij
wordt dus geen rekening gehouden met
belangrijke factoren die de sociaaleconomische
impact van werkloosheid voor een individu
kunnen beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld de
grootte van het huishouden waarin iemand
woont of het feit dat de andere gezinsleden al
dan niet aan het werk zijn. (In wat volgt staat
de uitdrukking ‘werkloosheid’ voor ‘niet aan het
werk zijn’; het gaat niet alleen om mensen die
uitkeringsgerechtigd werkloos zijn.)
Om werkzaamheid op het huishoudniveau
te meten, bekijken we alle informatie over
de individuele arbeidsmarktposities van de
verschillende gezinsleden tezamen. Indicatoren
die toelaten huishoudwerkzaamheid te meten
en te vergelijken, kunnen op verschillende
manieren opgesteld worden.3
De vergelijking van
werkzaamheid (of werkloosheid) op individueel
niveau en op huishoudniveau leidt in de meeste
Europese welvaartsstaten, maar in het bijzonder
in België, tot tegenstrijdige signalen over de
werking van de arbeidsmarkt. Terwijl België
in Europees perspectief gemiddeld scoort
wat betreft het aandeel personen op actieve
leeftijd dat niet aan het werk is, blijkt ons land
het erg slecht te doen wanneer we het aandeel
mensen tellen dat woont in een huishouden
waar helemaal niemand werkt.
“Werkloosheid meten op
individueel niveau en op
huishoudniveau leidt in de
meeste welvaartsstaten, maar
in het bijzonder in België, tot
tegenstrijdige signalen over de
werking van de arbeidsmarkt.”
Hoewel armoede en uitkeringsafhankelijkheid niet
per definitie volgen uit huishoudwerkloosheid,
blijkt armoede wel sterk aanwezig onder
werkloze huishoudens. Het feit dat het risico op
huishoudwerkloosheid toeneemt in de jongere
leeftijdsgroepen draagt bij tot de toenemende
kinderarmoede in België. Het is dus belangrijk
om te begrijpen hoe huishoudwerkloosheid
evolueert en waarom België slecht scoort.
HOE SCOORT BELGIË OP
HUISHOUDWERKLOOSHEID IN
EUROPEES PERSPECTIEF?
Onze definitie van een huishouden zonder werk
is gebaseerd op de actieve bevolking tussen 20
en 59 jaar, met uitsluiting van voltijdse studenten
en personen die wonen in een huishouden
waarvan de referentiepersoon4 ouder is dan
59 jaar. Door studenten en ouderen niet op
te nemen in het segment van de actieve
bevolking trachten we effecten van postsecondaire
opleidingstrajecten en pensioen op
arbeidsparticipatie te beperken. In België wonen
veel mensen in een huishouden waar niemand
aan het werk is; in 2012 gaat het over 12%
van de actieve bevolking.5 Figuur 1 toont het
aandeel volwassenen in België dat woont in een
Frank Vandenbroucke
frank.vandenbroucke@kuleuven.be
Vincent Corluy
vincent.corluy@uantwerpen.be
13 mei 2015
1 Dickens and Ellwood (2002),
Nickell (2004), de Beer (2007),
de Graaf-Zijl & Nolan (2012),
Cantillon & Vandenbroucke
(2014), Toth et al. (2015)
2 Recent heeft de EU2020
strategie de huishouddimensie
geïntegreerd in de indicatoren die
uitsluiting op de arbeidsmarkt in
kaart brengen.
3 Zie oa Gregg, Scutella &
Wadsworth (1996, 2008,
2010), Berloffa & Modena
(2011), Brandolini & Viviano
(2013), Ozdemir & Ward (2013),
Gradin et al. (2014), Corluy &
Vandenbroucke (2015a, b).
4 De referentiepersoon van
het huishouden is de oudste
werkende persoon of,
indien geen enkel lid van het
huishouden een job heeft,
de persoon met het hoogste
inkomen. Het gaat hier om een
socio-economische definitie,
die niet noodzakelijk samenvalt
met de administratieve definitie,
die gebruikt wordt door de
gemeenteregisters en het
Rijksregister.
5 We benoemen het aandeel
mensen in een land of
in een regio dat in een
huishouden zonder werk
woont verder ook kortweg
als ‘huishoudwerkloosheid’.
‘Werkloosheid’ staat voor ‘niet
aan het werk zijn’, ongeacht
het administratieve statuut
van de betrokkene. De
‘huishoudwerkloosheid’ in een
land is dus het aandeel van de
bevolking op actieve leeftijd dat
in een huishouden woont waar
niemand van de leden op actieve
leeftijd aan het werk is.
33 LES 2015/149 HUISHOUDENS ZONDER WERK IN BELGIË
huishouden waar niemand werkt. We gebruiken
daarvoor twee gegevensbronnen. Op basis van
de LFS (Labour Force Survey), stellen we vast
dat huishoudwerkloosheid bijzonder stabiel is
gebleven over een lange periode.6 Eenzelfde
analyse met SILC data (Survey on Income and
Living Conditions7), toont een zeer gelijkaardig
beeld, zij het dat dit aandeel iets hoger is.
“België bevindt zich in de top 5
van Europese landen met hoge
huishoudwerkloosheid.”
In figuur 2 vergelijken we de Belgische situatie
met die in andere Europese landen in 2012. In
België ligt de huishoudwerkloosheid relatief hoog.
Ons land bevindt zich in de top 5 van Europese
landen met hoge huishoudwerkloosheid,
samen met Griekenland, Spanje, Ierland en
Denemarken, waar telkens meer dan 13 procent
van de geselecteerde bevolking in een huishouden
zonder werk woont. In Luxemburg
is dat aandeel bijvoorbeeld amper 7 procent.
Deze slechte positie van België in internationaal
perspectief is geen recent fenomeen. In tabel 1
tonen we de positie van België binnen de EU24
na een rangschikking van de landen op basis
van hun huishoudwerkloosheid. We bekijken de
positie van België tussen 2000 en 2012. Tijdens
de hoogconjunctuur (2007/08) had België het
grootste aandeel personen in een huishouden
zonder werk. In de minder goede economische
jaren daarvoor, maar ook daarna, is de relatieve
positie van België een beetje beter (maar wel
steeds binnen de top 10 van slecht scorende
landen). Enerzijds suggereert de relatief
slechte positie van België tijdens de goede
economische jaren dat huishoudwerkloosheid
6 In België is de LFS steekproef
opgestart in 1983. In dit LES
gebruiken we kwartaaldata over
een periode van 30 jaar (1983 –
2012) om werkzaamheid in kaart
te brengen. Voor een Europese
vergelijking gebruiken we de
Europese LFS steekproef data
van 2012.
7 Eurostat startte deze steekproef
pas vanaf 2005, maar ze biedt
wel de mogelijkheid om ook
inkomen in kaart te brengen, wat
niet mogelijk is met LFS.
Figuur 1: Aandeel volwassenen in huishoudwerkloosheid, België, LFS en SILC, 1983-2012
LFS
SILC
1983 1985 1987 1989 1991 1993 1995 1997 1999 2001 2003 2005 2007 2009 2011
LFS
SILC
1983 1985 1987 1989 1991 1993 1995 1997 1999 2001 2003 2005 2007 2009 2011
Figuur 2: Aandeel volwassenen in werkloze huishoudens, EU27, LFS en SILC, 2012
SILC LFS
Noot: Rangschikking van de landen op basis van huishoudwerkloosheid in SILC.
44 LES 2015/149 HUISHOUDENS ZONDER WERK IN BELGIË
in België op een structureel hoog niveau is
en moeilijk daalt, ook over de lange periode.
Anderzijds kunnen we stellen dat de recente
crisis, qua huishoudwerkloosheid, minder hard
heeft toegeslagen in België dan in sommige
andere landen.
Een belangrijk aspect in de vergelijking van
werkzaamheid zowel binnen als tussen landen is
de regionale gradiënt. We weten dat er in België
belangrijke regionale verschillen bestaan in
economische opportuniteiten en uitkomsten op
de arbeidsmarkt, maar spelen deze ook wanneer
we de huishoudwerkloosheid tussen landen
vergelijken? De donkere lijn in figuur 3 toont het
aandeel mensen dat in een huishouden zonder
werk woont in België, het Verenigd Koninkrijk
en Duitsland. De donkere stippen geven het
niveau in huishoudwerkloosheid voor de verschillende
regio’s in die landen. (De verdere
opdeling in verwachte huishoudwerkloosheid
en polarisatie in deze figuur wordt uitgelegd en
gebruikt op pagina 5.) Uit een vergelijking van de
regionale verschillen in huishoudwerkloosheid
binnen deze drie landen blijkt dat de variantie
het grootst is in België (de variantie van de
provinciale cijfers is 25,2 in 2012). De regionale
variantie in huishoudwerkloosheid is veel kleiner
in Duitsland en zeker in het Verenigd Koninkrijk
(respectievelijk 8,2 en 4,1 in 2012). Een vergelijking
tussen Wallonië en Vlaanderen leert ons
dat alle Waalse provincies, met uitzondering
van Luxemburg, met een veel groter aandeel
personen in een huishouden zonder werk
worstelen. In het bijzonder Henegouwen en
Luik worden geconfronteerd met bijzonder
hoge huishoudwerkloosheid. Deze provincies
kennen hoge aandelen langdurige werkloosheid
en intergenerationele armoede. Geen enkele
Britse of Duitse regio heeft zulke hoge huishoudwerkloosheid
onder de actieve bevolking. In
België wordt huishoudwerkloosheid dus sterk
bepaald door woonplaats.
POLARISATIE VAN WERK
De mate van huishoudwerkloosheid in een land
of regio wordt deels bepaald door de individuele
werkzaamheid in dat land of in die regio. Het
is logisch dat huishoudwerkloosheid hoger is in
een regio met hoge (individuele) werkloosheid
dan in een regio met lage werkloosheid,
ceteris paribus. Dus, tenminste een deel van
de hoge huishoudwerkloosheid in Luik is te
wijten aan de hoge individuele werkloosheid in
die regio. Daarnaast wordt de mate van huishoudwerkloosheid
in een land of regio ook mee
bepaald door de gemiddelde omvang van de
huishoudens in dat land of die regio. Voor een
individu daalt het risico om te wonen in een
huishouden waar niemand werkt wanneer de
grootte van zijn of haar huishouden toeneemt.
Mensen die dezelfde individuele kansen hebben
om aan het werk te zijn, lopen een groter risico
om een huishouden zonder werk te vormen
wanneer ze alleen wonen, dan wanneer ze
Figuur 3: Geobserveerd en verwacht aandeel personen in een werkloos huishouden, België,
Duitsland en Verenigd Koninkrijk met regionale opdeling, 2012
North East (England)
Wales
London
Northern Ireland
Scotland
West Midlands (England)
Yorkshire and the Humber
East Midlands (England)
North West (England)
East of England
South East (England)
South West (England)
Berlin
Mecklenburg-Vorpommeren
Sachsen-Anhalt
Hamburg
Brandenbrug
Saarland
Sachsen
Bremen
Nordrhein-Wesalen
Niedersachsen
Thüringen
Schleswig-Holstein
Hessen
Rheinland-Pfalz
Baden-Wuremberg
Bayern
Brussel (hfdstd gewest)
Henegouwen
Luik
Namen
Waals Brabant
Antwerpen
Luxemburg
Vlaams-Brabant
Oost-Vlaanderen
Limburg
West-Vlaanderen
polarisae
verwacht
gemiddeld
geobserveerd
Verenigd
Koninkrijk
Duitsland België
Tabel 1: Relatieve positie van België in EU24, rangschikking op basis van aandeel
volwassenen in een huishouden zonder werk, SILC – LFS, 2000 – 2012
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
LFS 5 3 3 3 3 2 1 1 1 2 4 3 5
SILC 1 1 1 3 2 5 3 3
55 LES 2015/149 HUISHOUDENS ZONDER WERK IN BELGIË
een koppel vormen. Wanneer dus het aandeel
alleenstaanden in een regio of land groter is dan
in een andere regio, dan zal ook het aandeel
personen in een huishouden zonder werk groter
zijn, ceteris paribus.
“Polarisatie is een maat voor
de afwijking tussen het aandeel
personen dat effectief in een
huishouden zonder werk woont
en het aandeel dat we kunnen
verwachten op basis van een
toevallige verdeling van de
individuele werkzaamheid over de
huishoudstructuur in een regio of
land”
Aan de hand van de individuele werkzaamheid
en de huishoudstructuur in een land kunnen
we dus nagaan hoe de huishoudwerkzaamheid
er zou uitzien wanneer al het beschikbare
werk op een toevallige wijze verdeeld
werd over de huishoudens.8 De individuele
werkzaamheid en de huishoudstructuur
in een land of regio laten dus toe om een
‘te verwachten huishoudwerkloosheid’ te
bepalen. Dit verwachte aandeel kunnen we
vervolgens afzetten tegen het geobserveerde
aandeel. Het verschil tussen de geobserveerde
huishoudwerkloosheid en de verwachte huishoudwerkloosheid
noemen we polarisatie
(Gregg & Scutella, 2008; 2010). Polarisatie is dus
een maat voor de afwijking tussen het aandeel
personen dat effectief in een huishouden
zonder werk woont en het aandeel dat we
kunnen verwachten op basis van een toevallige
verdeling van de individuele werkzaamheid over
de huishoudstructuur in een regio of land. Indien
we een ‘toevallige’ verdeling beschouwen als
een maatstaf voor een ‘gelijke verdeling’, dan
houdt polarisatie dus een afwijking in die als
een ongelijkheid kan geïnterpreteerd worden.
Polarisatie kan als een absolute of relatieve
indicator9 worden voorgesteld.
Figuur  4 rangschikt polarisatieniveaus voor
24 Europese landen op basis van LFS. In de
meeste landen is het geobserveerde aandeel
personen dat in een huishouden zonder
werk woont telkens hoger dan het aandeel
dat we zouden verwachten op basis van een
toevallige verdeling van werk over huishoudens.
Dit hoeft echter niet altijd zo te zijn. In een
aantal Zuid-Europese landen leven er minder
personen in huishoudens zonder werk dan je
zou verwachten op basis van een toevallige
verdeling van werk, wat leidt tot negatieve
polarisatie. In die landen hebben personen
in koppels een gemiddeld lagere kans om
aan het werk te zijn dan alleenstaanden. De
negatieve polarisatie is dus sterk verbonden
met de erg lage werkzaamheid van vrouwen in
koppels. In 2012 varieert polarisatie in de EU24
tussen 4 procentpunten (in Ierland) en -0,75
procentpunten (in Italië en Malta). België en het
Verenigd Koninkrijk kennen polarisatieniveaus
van dezelfde grootteorde, respectievelijk 3,5 en
3,3 procentpunt. Beide landen scoren hoog in
een Europese ranking. Duitsland is veeleer een
middenmoter in Europees perspectief, met een
polarisatieniveau van ongeveer 1,6 procentpunt.
In figuur 3 toonden we reeds de geobserveerde
huishoudwerkloosheid voor verschillende regio’s
in België, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland.
In dezelfde figuur splitsen we de totale
huishoudwerkloosheid verder op in een verwachte
huishoudwerkloosheid en in polarisatie. We stellen
vast dat polarisatie in elke regio positief is.
8 Wanneer bijvoorbeeld een derde
van de actieve bevolking geen werk
heeft, dan zou bij een toevallige
verdeling van dat werk ook een
derde van alle alleenstaanden geen
werk hebben. Voor koppels zou de
kans dat geen van beide partners
werk heeft dan gelijk zijn aan één op
negen (aangezien elk van de partners
een kans op werkloosheid heeft van
één op drie).
9 Absolute polarisatie is het verschil
tussen het geobserveerde aandeel
personen in een huishouden zonder
werk en het verwachte aandeel
mensen zonder werk. Bij relatieve
polarisatie wordt hetzelfde verschil
getoond als een percentage van
het totale aandeel personen in een
huishouden zonder werk.
Figuur 4: Niveaus van polarisatie van tewerkstelling, EU24, 2012
LES 2015/149 HUISHOUDENS ZONDER WERK IN BELGIË
Elk van de drie landen kent regio’s met hoge
polarisatie (meer dan 4 procentpunten). Alleen
Duitsland kent een aanzienlijk aantal regio’s met
erg lage polarisatie (tussen 0 en 1). In België
blijken ook regio’s met een lage verwachte
huishoudwerkloosheid geconfronteerd te worden
met relatief hoge polarisatie. Dit betekent dat
huishoudwerkloosheid een aandachtspunt moet
zijn voor sociaal beleid in elke regio.
WAAROM BLIJFT HUISHOUDWERKLOOSHEID
ONVERANDERD
OVER DE TIJD IN BELGIË?
Het is opmerkelijk dat over een periode van
30 jaar het aandeel van de actieve bevolking
dat in een huishouden zonder werk woont niet
is gedaald terwijl op individueel niveau steeds
meer mensen aan het werk zijn gegaan. In
figuur 5 tonen we de evoluties in werkloosheid
op individueel niveau en op huishoudniveau voor
België en de drie regio’s. In België daalt de individuele
werkloosheid (met 11,4 procentpunten),
terwijl de huishoudwerkloosheid toeneemt (met
1,5 procentpunten). Er bestaat een aanzienlijke
regionale variatie in werkloosheid tussen de regio’s,
onafhankelijk van het niveau waarop we
meten. In Brussel blijft de individuele werkzaamheidsgraad
relatief constant over de tijd, terwijl
het aandeel personen in een huishouden zonder
werk sterk is toegenomen (met 7,8 procentpunten).
In Vlaanderen halveert nagenoeg het
aantal volwassenen dat niet werkt, maar de
huishoudwerkloosheid blijft bijna onveranderd.
In Wallonië daalt de individuele werkloosheid
(maar minder sterk dan in Vlaanderen) en de
huishoudwerkloosheid neemt toe (met 2,4
procentpunten). Een vergelijking van de evoluties
van beide werkloosheidsindicatoren is
slechts zinvol wanneer we de geobserveerde
veranderingen afzetten tegenover veranderingen
in de ‘verwachte huishoudwerkloosheid’.
De donkere lijn in figuur 5 toont de verwachte
huishoudwerkloosheid op basis van de actuele
huishoudstructuur in de regio’s en een toevallige
verdeling van werk. We stellen vast dat in
elke regio het verwachte aandeel personen in
een huishouden zonder werk daalt (donkere lijn),
terwijl de geobserveerde huishoudwerkloosheid
stabiel blijft of zelfs toeneemt (lichtgroene lijn).
Polarisatie is het verschil tussen de lichtgroene
lijn en de donkere lijn: in het begin van de jaren
‘80 was dit verschil negatief, vanaf 1987 werd
de polarisatie positief; deze positieve polarisatie
nam toe tot in 2002, en stabiliseerde dan.
Uit figuur 5 kan afgeleid worden dat polarisatie
toenam in elke regio. Uit sociaaleconomisch
perspectief opent deze vaststelling twee belangrijke
vragen. Ten eerste, wat was de impact
van de veranderende huishoudstructuren
Figuur 5: Evoluties in individuele werkloosheid en huishoudwerkloosheid, België, naar regio,
1983-2012
individuele
werkloosheid
huishoudwerkloosheid
verwachte
huishoudwerkloosheid
1983
1985
1987
1989
1991
1993
1995
1997
1999
2001
2003
2005
2007
2009
2011
België
individuele
werkloosheid
huishoudwerkloosheid
verwachte
huishoudwerkloosheid
1983
1985
1987
1989
1991
1993
1995
1997
1999
2001
2003
2005
2007
2009
2011
Brussel
individuele
werkloosheid
huishoudwerkloosheid
verwachte
huishoudwerkloosheid
1983
1985
1987
1989
1991
1993
1995
1997
1999
2001
2003
2005
2007
2009
2011
Vlaanderen
individuele
werkloosheid
huishoudwerkloosheid
verwachte
huishoudwerkloosheid
1983
1985
1987
1989
1991
1993
1995
1997
1999
2001
2003
2005
2007
2009
2011
Wallonië
77 LES 2015/149 HUISHOUDENS ZONDER WERK IN BELGIË
(met name een stijging van het aandeel alleenstaanden)
en van de verbeterde individuele
werkzaamheid op de verwachte huishoudwerkloosheid?
En ten tweede, hoe kunnen we
het verschil tussen de verwachte en de geobserveerde
huishoudwerkloosheid verklaren?
Om dus te begrijpen hoe huishoudwerkloosheid
(niet) verandert over de tijd, moeten we
veranderingen in beide termen in kaart brengen.
Figuur 6 ontleedt de veranderingen in de
verschillende componenten van huishoudwerkloosheid
over de periode 1983 tot 2012.
We weten uit figuur  5 dat de individuele
werkloosheid in België met 11,4 procentpunten
is gedaald. De donkergroene balk in figuur 6
toont dat, indien de huishoudstructuur
vandaag dezelfde zou zijn als 30 jaar geleden
en er geen polarisatie zou optreden, ook
het aandeel mensen in een huishouden
zonder werk met 6,4 procentpunten zou
gedaald zijn. Maar de beweging naar meer
alleenstaanden in onze samenleving heeft
een temperend effect op deze verandering,
en daarom is de daling in de verwachte
huishoudwerkloosheid beperkt van 6,4 tot
slechts 3,7 procentpunten. Bovendien nam
ook polarisatie toe over de tijd. De combinatie
van veranderingen in individuele werkzaamheid,
de evolutie naar meer alleenstaanden en de
stijging in polarisatie maken dat het aandeel
personen dat in een huishouden woont
zonder werk lichtjes is gestegen in België.
Figuur  6 toont dat zowel in Vlaanderen als
België Brussel Vlaanderen Wallonië
bijdrage van verandering in
polarisae
bijdrage van verandering in
huishoudstructuur
bijdrage van verandering in
individuele werkloosheid
bijdrage in verandering in
verwachte
huishoudwerkloosheid
verandering in
huishoudwerkloosheid
Figuur 6: Decompositie van de verandering in het aandeel personen dat in een huishouden
woont zonder werk, België en opsplitsing naar regio’s, 1983 – 2012
1983 1987 1991 1995 1999 2003 2007 2011
tenminste 3 volwassenen koppel alleenstaande totaal
Brussel
1983 1987 1991 1995 1999 2003 2007 2011
tenminste 3 volwassenen koppel alleenstaande totaal
Vlaanderen
1983 1987 1991 1995 1999 2003 2007 2011
tenminste 3 volwassenen koppel alleenstaande totaal
Wallonië
Figuur 7: Polarisatie en de gewogen bijdrage van polarisatie binnen huishoudtypes (naar
grootte), 1983 – 2012, regionale analyse
88 LES 2015/149 HUISHOUDENS ZONDER WERK IN BELGIË
in Wallonië de huishoudwerkloosheid had
kunnen dalen, gegeven de stijging in individuele
werkzaamheid in beide regio’s. Omdat in
Vlaanderen de individuele werkloosheid sneller
daalde en de demografische transitie naar
meer alleenstaanden trager plaatsvond dan
in Wallonië, is de daling in de verwachte
huishoudwerkloosheid sterker in Vlaanderen. In
Brussel verandert de individuele werkloosheid
nagenoeg niet over de tijd, maar de gemiddelde
huishoudgrootte daalt erg snel. Daarom kent
Brussel een stijging in de verwachte huishoudwerkloosheid
met 3,5 procentpunten. We zien
dus dat er reeds in de verwachte huishoudwerkloosheid
belangrijke regionale verschillen
optreden. Maar zowel in Vlaanderen als in
Wallonië heeft de verandering in polarisatie
een veel sterker effect op veranderingen in
huishoudwerkloosheid dan veranderingen in
huishoudstructuren.
“In de jaren ’80 zorgde het
mannelijke kostwinnersmodel per
definitie voor negatieve polarisatie.
Brugpensionering van mannen en
de snelle toetreding van vrouwen
op de arbeidsmarkt leidde ertoe
dat polarisatie snel positief werd
en bleef stijgen vanaf het midden
van de jaren ’90.”
Veranderingen in polarisatie zijn dus een
belangrijke verklaring voor veranderingen
in huishoudwerkloosheid. Om te begrijpen
waarom polarisatie in een land of regio
toeneemt kunnen we het concept ontleden
voor verschillende huishoudtypes (gedefinieerd
op basis van de grootte van het huishouden).
Binnen elk huishoudtype afzonderlijk kunnen we
dan nagaan in welke mate de geobserveerde
huishoudwerkloosheid verschilt van de
verwachte huishoudwerkloosheid. Polarisatie
in een land of in een regio is immers het
gewogen gemiddelde van de polarisatie
binnen elk huishoudtype op basis van de
huishoudstructuur in dat land. Figuur 7 toont
dat voornamelijk in Wallonië polarisatie sterk
bepaald wordt door alleenstaanden. Personen
die als alleenstaande wonen zijn veel vaker
werkloos dan de gemiddelde inwoner van
die regio. Bovendien wonen in Wallonië ook
veel meer alleenstaanden wat het belang van
polarisatie in deze groep ten opzichte van
de totale polarisatie nog versterkt. In 2012 is
ongeveer 80 procent van de totale polarisatie in
Wallonië terug te vinden in deze huishoudgroep.
In Vlaanderen is ongeveer de helft van totale
polarisatie te wijten aan polarisatie binnen de
groep van alleenstaanden. Zowel in Vlaanderen
als in Wallonië is polarisatie binnen het segment
van alleenstaanden toegenomen. Omdat ook
het aandeel alleenstaanden is gegroeid heeft
de groeiende polarisatie bij alleenstaanden
een niet te verwaarlozen effect op de totale
groei in polarisatie over de tijd. Toch duwt
voornamelijk een stijgende polarisatie bij
koppels de polarisatie in België omhoog. Zoals
we weten uit figuur 5 lag tijdens de jaren ’80
de verwachte huishoudwerkloosheid nog onder
de geobserveerde huishoudwerkloosheid.
Het mannelijke kostwinnersmodel zorgde per
definitie voor negatieve polarisatie. De massale
brugpensionering van mannen en de snelle
toetreding van vrouwen op de arbeidsmarkt, en
in het bijzonder van vrouwen die in een koppel
wonen, leidde ertoe dat polarisatie snel positief
werd en continu bleef stijgen vanaf midden de
jaren ’90, in het bijzonder in Vlaanderen.
HOE KUNNEN WE HET HOGE
POLARISATIENIVEAU IN BELGIË
BEGRIJPEN?
Huishoudwerkloosheid in België is
aanzienlijk hoger in vergelijking met andere
Europese landen. Om de hoge niveaus in
huishoudwerkloosheid en polarisatie in België
te begrijpen, vergelijken we België met een
aantal landen met min of meer dezelfde
huishoudstructuur, maar met verschillende
niveaus in polarisatie. We vergelijken met
Duitsland, Frankrijk en Nederland, buurlanden
met relatief lage polarisatieniveaus, en met
Ierland en het Verenigd Koninkrijk die hoge
polarisatie kennen. Naast het algemene beeld
voor België, bekijken we ook hier de regionale
verschillen. Met behulp van logistische regressie
onderzoeken we de onderliggende factoren
voor de relatief slechte positie van België.
Met de logistische regressie trachten we
de factoren te identificeren die verschillen
in huishoudwerkloosheid verklaren; daarbij
onderscheiden we alleenstaanden en koppels.
Met betrekking tot alleenstaanden zijn er
mogelijks drie factoren aan het werk. Ten eerste
is het mogelijk dat alleenstaanden, onafhankelijk
van hun geslacht, leeftijd, opleidingsniveau,
afkomst of woonplaats in een specifiek land
een groter risico hebben op werkloosheid
dan personen die niet alleen wonen. Ten
tweede zou het kunnen dat de kenmerken
van alleenstaanden in termen van geslacht,
opleiding, leeftijd, herkomst of woonplaats
hen in sommige landen meer kwetsbaar
maken voor werkloosheid, los van het feit dat
ze alleenstaand zijn. Ten derde is het mogelijk
dat de kloof in individuele werkloosheidsrisico’s
tussen mensen met relatief sterke profielen
en zwakke profielen (in termen van geslacht,
leeftijd, opleiding, herkomst en regio) in het ene
99 LES 2015/149 HUISHOUDENS ZONDER WERK IN BELGIË
land groter is dan in het andere land. Deze kloof
kunnen we in kaart brengen aan de hand van
de variantie in individuele werkloosheidsrisico’s
voor specifieke groepen afgebakend op
basis van geslacht, leeftijd, opleiding, herkomst
of woonplaats. Deze derde factor kan ook
landenverschillen in huishoudwerkloosheid
binnen koppels verklaren, tezamen met de
mate van homogamie binnen die koppels.
Wanneer volwassenen met dezelfde kenmerken
samenleven dan ontstaat er een concentratie
van ‘goede’ en ‘slechte’ risico’s binnen huishoudens
wat, ceteris paribus, leidt tot een
hogere huishoudwerkloosheid. Wanneer de
variantie in individuele werkloosheidsrisico’s
dezelfde is, maar in bepaalde landen homogamie
binnen koppels sterker is, dan zal
polarisatie opnieuw groter zijn in die laatste
landen. De mate van homogamie is dus een
vierde factor die verschillen in polarisatieniveaus
kan verklaren.
We bekijken nu elk van deze vier factoren
afzonderlijk, en vergelijken de Belgische situatie
met enkele andere landen. We starten de
internationale vergelijking met een logistische
regressie om de kans te bepalen op individuele
werkloosheid in de verschillende landen, na
controle voor geslacht, leeftijd, opleiding, herkomst
en gezinsgrootte. In tabel 2 tonen we
de marginale effecten voor de verklarende
variabelen. De tabel toont het effect van de
verklarende variabelen (in de rijen van de tabel)
op de kans op individuele werkloosheid. Zo
zien we bijvoorbeeld dat in Brussel de kans op
werkloosheid voor een man, ceteris paribus
(dat wil zeggen gecontroleerd voor alle andere
factoren die opgelijst zijn), 13 procentpunten
lager is dan voor een vrouw (de vrouw is in dit
geval de referentiecategorie; in de tabel staat
de referentiecategorie telkens tussen haakjes).
Allereerst toont tabel 2 dat wanneer we
controleren voor geslacht, leeftijd, opleiding
en herkomst het werkloosheidsrisico van
alleenstaanden groter is dan van nietalleenstaanden.
Dat is zo in alle landen, maar
de zuivere bijdrage van ‘alleenstaand zijn’
op het werkloosheidsrisico is het laagst in
Duitsland en Frankrijk. In België verhoogt de
kans op werkloosheid met 9 procentpunt voor
alleenstaanden (na controle voor individuele
kenmerken), maar dit effect verschilt sterk tussen
de regio’s. In Nederland is het marginale effect
van alleenstaand zijn op het werkloosheidsrisico
het grootst, met 10 procentpunt.
“Meer dan in andere landen
hebben alleenstaanden in
België vaak een ‘zwak profiel’,
waardoor hun individuele risico
op werkloosheid groter is dan het
gemiddelde”
Hoewel het risico op werkloosheid voor
alleenstaanden verschilt tussen landen is dit niet
de drijvende kracht achter de hoge polarisatie in
België. Wat veel sterker speelt, is het afwijkende
socio-demografische profiel van alleenstaanden
in vergelijking met andere landen. Tabel 3 toont
de impact van de tweede factor, met name
dat België, meer dan andere landen, veel
alleenstaanden heeft met een ‘zwak profiel’.
Alleenstaanden hebben in vergelijking met
de gemiddelde bevolking veel vaker ‘zwakke’
kenmerken die hun risico op werkloosheid
vergroten. Zo zijn alleenstaanden in België
20 procentpunt vaker laaggeschoold en 25
procentpunt vaker van niet-Europese origine
in vergelijking met de gemiddelde bevolking.
Ook in Ierland en het Verenigd Koninkrijk vinden
we een gelijkaardige oververtegenwoordiging
Tabel 2: Marginale effecten voor de kans op individuele werkloosheid (na probit schatting),
België (met regio’s) en buurlanden, 2012
Verklarende variabele
(refentiegroep) BRUS VLA WAL BE DE FR NL IE VK
man (vrouw) -12,6 -9,9 -12,7 -11,1 -7,3 -10,3 -8,9 -10,7 -9,4
leeftijd 20-29 (leeftijd 30-49) 0,8 2,0 3,7 2,8 -0,3 5,8 -1,8 4,0 4,0
leeftijd 50-59 (leeftijd 30-49) -1,5 11,6 10,5 9,8 5,8 5,0 4,7 3,4 3,1
laag geschoold (midden
geschoold) 10,8 11,5 15,7 13,7 11,8 10,2 10,4 16,6 15,4
hoog geschoold (midden
geschoold) -15,4 -7,3 -16,8 -10,8 -9,7 -9,2 -5,6 -17,3 -7,6
herkomst EU25 (geboren
in BE) 2,0 6,5 1,0 5,8 0,0 3,0 5,6 3,2 3,1
herkomst niet-EU25 (geboren
in BE) 18,1 19,9 15,8 19,3 0,0 13,7 12,9 13,1 11,9
alleenstaande (hh ≥3
volwassenen) 4,7 5,3 13,1 9,2 6,4 4,1 10,3 9,1 8,5
koppel (hh ≥3 volwassenen) -1,1 0,4 -0,1 0,2 1,4 -0,6 1,5 1,1 0,0
1010 LES 2015/149 HUISHOUDENS ZONDER WERK IN BELGIË
van ‘zwakke profielen’ binnen het segment
van alleenstaanden. In tegenstelling tot België,
waar voornamelijk laaggeschoolden oververtegenwoordigd
zijn in het segment van
alleenstaanden, gaat het in die landen veel
vaker om vrouwen en oudere volwassenen. In
Duitsland, Frankrijk en Nederland verschilt het
profiel van alleenstaanden bijna niet met de
totale bevolking.
Ten derde tonen de uitkomsten van de
logistische regressie in tabel  2 dat de netto
impact van geslacht, leeftijd, opleiding en
herkomst, na controle voor het feit of iemand
alleen woont of niet, veel groter is in België in
vergelijking met de landen met lage polarisatie
(Duitsland, Frankrijk en Nederland). Deze verschillen
in het netto-effect van individuele
risicofactoren op werkloosheid kunnen we ook
in kaart brengen aan de hand van algemene
verschillen in de werkloosheidsrisico’s tussen
mensen met een ‘sterk’ en ‘zwak’ profiel.
Tabel  4 toont dat de standaardafwijking in
individuele werkloosheidsrisico’s tussen jonge
en oudere volwassenen nergens zo groot is
als in België (maar de spreiding is identiek in
Vlaanderen en Wallonië). België is ook absolute
koploper in de spreiding van individuele
werkloosheidsrisico’s naar geboorteland, en
deze kloof is het meest prominent in Vlaanderen.
Tabel 3: Afwijkend socio-demografisch profiel van alleenstaanden: ratio van individuele
kenmerken alleenstaanden ten opzichte van bevolking op actieve leeftijd, Belgische
regio’s en buurlanden, 2012
man
vrouw
laag geschoold
midden geschoold
hoog geschoold
native
EU25
niet-EU25
Tabel 4: Individuele werkloosheidsrisico’s, België (met regio’s) en buurlanden, 2012
BRUS VLA WAL BE DE FR NL IE VK
man
vrouw
standaardafwijking
standaardafwijking
laag geschoold
midden geschoold
hoog geschoold
standaardafwijking
native
EU25
niet-EU25
standaardafwijking LES 2015/149 HUISHOUDENS ZONDER WERK IN BELGIË
Met uitzondering van Ierland blijkt ook het
verschil in werkloosheidsrisico’s tussen laagen
hoogopgeleiden in geen enkel ander land zo
groot als in België. Zelfs wanneer in België en
de andere landen het profiel van alleenstaanden
op een vergelijkbare wijze zwak zou zijn en
wanneer de mate van homogamie in koppels
identiek zou zijn, dan creëert de veel sterkere
variantie in individuele werkloosheidsrisico’s in
België, in vergelijking met die andere landen,
een opwaartse druk op polarisatie.
“De impact van geslacht, leeftijd,
opleiding en herkomst, na controle
van het feit of iemand alleen woont
of niet, is veel groter in België dan
in landen met een lage polarisatie
(Duitsland, Frankrijk, Nederland)”
Tenslotte kijken we in tabel 5 naar de mate van
homogamie10 op basis van opleidingsniveau
binnen koppels. In geen enkel ander land
clusteren laaggeschoolden zo sterk binnen
koppels als in België. Wanneer we de mate van
homogamie van hooggeschoolden bekijken,
dan scoort België in dezelfde grootteorde als
Ierland en het Verenigd Koninkrijk, en iets hoger
dan Frankrijk, Nederland en Duitsland.
De voorgaande analyse identificeert verschillende
factoren die bijdragen tot een hoog
niveau van polarisatie in België. Het concept van
polarisatie laat toe om de impact van sommige
van deze factoren op het niveau van polarisatie
te kwantificeren; we doen dat aan de hand van
een zogenaamde ‘conditionele polarisatie’. We
definieerden polarisatie als het verschil tussen
de geobserveerde huishoudwerkloosheid
en de verwachte huishoudwerkloosheid.
De verwachte huishoudwerkloosheid is het
resultaat van een toevallige verdeling van de
(gemiddelde) individuele werkloosheid over
huishoudens. Deze verwachte huishoudwerkloosheid
kan echter verder verfijnd
worden. In plaats van een toevallige verdeling
te gebruiken van de gemiddelde individuele
werkloosheid in een land of een regio, kunnen we
rekening houden met kenmerken van personen.
Zoals aangetoond, beïnvloeden bepaalde
individuele kenmerken zowel huishoudvorming
als arbeidsmarktparticipatie. Wanneer we de
verwachte huishoudwerkloosheid berekenen
op basis van de specifieke individuele werkloosheidsrisico’s
die samenhangen met individuele
kenmerken, dan kunnen we nagaan hoe die
individuele kenmerken een effect hebben op
polarisatie. Polarisatie die het verschil toont
tussen geobserveerde huishoudwerkloosheid
en verwachte huishoudwerkloosheid na controle
voor individuele kenmerken, noemen
we conditionele polarisatie. Hoe dichter
de verwachte huishoudwerkloosheid na
controle voor individuele kenmerken bij de
geobserveerde huishoudwerkloosheid ligt,
hoe lager de conditionele polarisatie. Om dus
de bijdrage van een bepaald kenmerk aan het
niveau van polarisatie te begrijpen, moeten we
conditionele polarisatie vergelijken met totale
polarisatie. Zo kunnen we de verklarende kracht
van individuele kenmerken op polarisatie testen.
In België is de impact van afzonderlijke,
individuele kenmerken op polarisatie veeleer
beperkt. Verschillen in individuele risico’s en
huishoudprofielen na controle voor opleiding en
regio verklaren respectievelijk 15 en 13 procent
van polarisatie in 2012. Een combinatie van
deze individuele kenmerken (geslacht, leeftijd,
opleiding en regio) biedt daarentegen een relatief
grote verklaringskracht voor polarisatie in België
(33 procent in 2012). Bijna 40 procent van
polarisatie binnen alleenstaanden kan verklaard
worden door de combinatie van geslacht,
leeftijd, opleiding en regio. Binnen koppels is
de verklarende kracht van deze combinatie
ongeveer 25 procent. Wanneer we daarenboven
herkomst toevoegen in het verklaringsmodel,
dan stijgt ook de verklaringskracht binnen
koppels tot 35 procent.
Zoals we weten kampt België met een hoog
polarisatieniveau in internationaal perspectief.
In figuur  8 vergelijken we polarisatieniveaus
tussen België (en de afzonderlijke regio’s) met
dezelfde landen waarvoor we de spreiding van
afzonderlijke werkloosheidsrisico’s en afwijkende
huishoudprofielen hebben geschetst. In dezelfde
figuur tonen we voor alle landen de polarisatie
op basis van een toevallige verdeling van
individuele werkloosheid (meest linkse balkje)
en de conditionele polarisatie na correctie voor
geslacht, leeftijd en opleiding (tweede balkje).
10 We verhouden de geobserveerde
verdeling van opleidingsniveaus
van individuen in koppels met
de verwachte verdeling van
opleidingsniveaus binnen koppels,
op basis van een toevallige
verdeling van opleidingsniveaus van
mannen en vrouwen. Het kardinale
verschil tussen geobserveerde en
verwachte verdeling noemen we hier
homogamie.
Tabel 5: Mate van homogamie van partners met eenzelfde scholingsniveau, Belgische regio’s
en buurlanden, 2012
BRUS VLA WAL BE DE FR NL IE VK
laag geschoold 6,6 4,7 6,5 5,4 4,0 4,4 3,1 4,8 2,3
midden geschoold 2,1 4,7 4,7 4,8 6,1 5,1 2,9 4,6 3,9
hoog geschoold 17,3 13,5 13,8 13,9 10,1 11,7 11,2 14,8 14,6
1212 LES 2015/149 HUISHOUDENS ZONDER WERK IN BELGIË
Voor alle landen, behalve Duitsland11,
berekenen we een conditionele polarisatie na
controle voor geslacht, leeftijd, opleiding en
herkomst (derde balkje). Voor België, Ierland
en het Verenigd Koninkrijk bekijken we ook
conditionele polarisatie na correctie voor
geslacht, leeftijd, opleiding en regio (vierde
balkje). In het meest rechtse balkje tonen we het
conditionele polarisatieniveau na controle voor
alle opgesomde individuele kenmerken, maar
deze oefening is enkel mogelijk voor België en
het Verenigd Koninkrijk.
“Een analyse met het concept
‘conditionele polarisatie’ toont
dat geslacht, leeftijd, opleiding,
herkomst en regio 36 procent
van de totale polarisatie in België
verklaren”
We stellen vast dat in al deze landen
polarisatie erg hoog is in het segment van de
alleenstaanden. In het bijzonder in Nederland
ligt meer dan 90 procent van polarisatie in
dit huishoudsegment. Het feit dat iemand
alleenstaande is, gecontroleerd voor geslacht,
leeftijd, opleiding, regio en herkomst, leidt tot een
hoger risico op werkloosheid. Maar in landen met
relatief lage polarisatie, blijkt een conditionele
polarisatie op basis van een combinatie van
individuele kenmerken weinig verklaringskracht
te realiseren. In deze landen zijn de verschillen
in individuele werkloosheidsrisico’s tussen
mensen met zwakke en sterke profielen eerder
beperkt en bovendien blijken alleenstaanden
geen afwijkend zwak profiel te hebben in
vergelijking met de rest van de bevolking. De
(constante) hoogte van polarisatie in Duitsland,
Frankrijk en Nederland is dus uitsluitend te
verklaren door sociologische verschillen in
arbeidsmarktdeelname tussen alleenstaanden
en personen in koppels, los van de kenmerken
van die personen of hun huishouden. Anderzijds,
in landen met hoge polarisatie (BE, UK en
IE) daalt polarisatie aanzienlijk wanneer we
controleren voor geslacht, leeftijd en opleiding.
In deze landen verschillen werkloosheidsrisico’s
relatief sterk over de individuele kenmerken
waarvoor we kunnen controleren, en die
verschillen blijken voor geslacht en leeftijd
het sterkst in België. In België kunnen we op
basis van deze drie kenmerken 19 procent van
polarisatie in het segment van de alleenstaanden
verklaren. Deze verklaringskracht is ook verbonden
met het relatief grotere aandeel van
laaggeschoolden (en ouderen) in het segment
van alleenstaanden. In Ierland en Verenigd
Koninkrijk kunnen we respectievelijk 36 en
22 procent van polarisatie verklaren in het
segment van alleenstaanden. Het is opvallend
dat de toevoeging van herkomst of regio aan de
conditionele polarisatie de verklaringskracht niet
versterkt in Ierland en het Verenigd Koninkrijk.
Spreiding in individuele werkloosheidsrisco’s
en zwakke profielen zijn voornamelijk terug te
brengen tot verschillen over opleidingsniveaus.
In België worden die verschillen wel versterkt
wanneer we regio en/of herkomst toevoegen
aan de conditionele polarisatie. In België
verschillen de werkloosheidsrisico’s over
individuele kenmerken veel sterker tussen
de regio’s en naar herkomst. De conditionele
polarisatie over geslacht, leeftijd, opleiding,
herkomst en regio verklaart 36 procent van de
totale polarisatie.
11 In de Duitse LFS is de variabele
‘geboorteland’ niet beschikbaar.
alleenstaande koppel 3 of meer volwassenen totaal
Figuur 8: Polarisatie, toevallige verdeling en conditioneel op individuele kenmerken, 2012
Opmerking: conditionele polarisatie op basis van geslacht, leeftijd en opleiding (GLO) voor alle landen en regio’s / conditionele
polarisatie op basis van geslacht, leeftijd, opleiding en regio (GLOR) voor BE, UK en IE / conditionele polarisatie op basis van
geslacht, opleiding, leeftijd en herkomst (GLOH) voor alle landen en regio’s, behalve voor Duitsland.
1313 LES 2015/149 HUISHOUDENS ZONDER WERK IN BELGIË
RELATIE TUSSEN
HUISHOUDWERKLOOSHEID EN
ARMOEDE
Achter het beeld van algemene stabiliteit
van huishoudwerkloosheid verschuilen
tegengestelde evoluties, bijvoorbeeld binnen
verschillende leeftijdsgroepen. Figuur 9 toont
het risico op huishoudwerkloosheid binnen drie
leeftijdsgroepen voor België en de regio’s. Sinds
1987 is het risico op huishoudwerkloosheid sterk
gedaald voor 50-plussers, in alle regio’s. Maar
in de leeftijdscategorieën jonger dan 50 jaar is
dit risico helemaal niet gedaald, en in Brussel en
Wallonië zelfs toegenomen. De vaststelling dat
het risico op huishoudwerkloosheid toeneemt in
de jongere leeftijdsgroepen biedt een verklaring
voor de slechte Belgische positie inzake
kinderarmoede.12 De aanwezigheid van werk
als bron van inkomen in de gezinnen met jonge
kinderen is niet verbeterd.
Hoewel armoede en uitkeringsafhankelijkheid
niet per definitie volgen uit (huishoud)
werkloosheid, blijkt armoede wel sterk aanwezig
onder werkloze huishoudens. Ongeveer 50
procent van alle personen in een huishouden
zonder werk is arm.13 Ongeveer 65 procent
van alle personen in een huishouden zonder
werk waar ook kinderen aanwezig zijn is arm.
Vandaag groeit bijna één op zeven kinderen
op in een huishouden waar niemand werkt.
Armoederisico’s blijken hoger in koppels met
kinderen dan voor alleenstaande ouders. Meer
dan de helft (55 procent) van de arme bevolking
woont in een huishouden zonder werk.
Wanneer het aankomt op kinderarmoede, dan
worstelt België met een dubbel nadeel. Ten
eerste, wonen relatief veel kinderen in een
huishouden zonder werk. Net zoals in Spanje
en het Verenigd Koninkrijk groeit één op zeven
kinderen op in een huishouden zonder werk.
Maar, ten tweede, is in België het armoederisico
van deze kinderen in huishoudens zonder werk
relatief hoog. In de periode 2005 – 201114 is het
armoederisico voor kinderen die in een huishouden
wonen nergens in de EU15 zo hoog
als in België. Kinderarmoede in België neemt
toe, terwijl armoede onder de oudere bevolking
afneemt (sinds 2006). De stijging in
kinderarmoede is het sterkst in Wallonië, en
deze stijging is significant, zowel bij het gebruik
van een Belgische als regionale armoedelijn. De
stijging van kinderarmoede in Wallonië is sterk
verbonden met een stijging in het armoederisico
van de kinderen die wonen in een huishouden
zonder werk. In Vlaanderen is de stijging in het
armoederisico onder kinderen voornamelijk gerelateerd
aan een verandering in het aandeel
kinderen dat in een huishouden zonder werk
woont.
12 Deze sectie is gebaseerd op
Vandenbroucke en Vinck (2013).
13 Zij wonen in een huishouden met
een equivalent beschikbaar inkomen
dat lager is dan 60 procent van het
mediane equivalent beschikbaar
inkomen in België.
14 In 2012 daalt het armoederisico
voor kinderen in een huishouden
zonder werk sterk, waardoor België
plotsklaps in de middenmoot van de
EU15 terecht komt.
Vlaanderen
Wallonië
Figuur 9: Evolutie in het risico op huishoudwerkloosheid, België, naar leeftijd en regio, 1983– 2012
1414 LES 2015/149 HUISHOUDENS ZONDER WERK IN BELGIË
Ook migratie speelt een belangrijke rol in de
ontwikkeling van kinderarmoede. EU-SILC
toont dat het armoederisico hoger is voor
kinderen die in een huishouden wonen zonder
ouders die in België geboren zijn, en veel hoger
in huishoudens waar alle ouders geboren
zijn buiten de EU2515. Huishoudwerkloosheid
speelt hierbij een belangrijke rol. België kent
een aanzienlijk grote groep kinderen die in een
huishouden wonen zonder werk en waarbij
tenminste één ouder niet in België is geboren.
Maar huishoudwerkloosheid verklaart niet alles,
zelfs integendeel. Armoede onder kinderen
in huishoudens zonder werk ligt inderdaad
meestal hoger in niet-Europese huishoudens
in vergelijking met huishoudens waarvan alle
ouders in het desbetreffende land geboren zijn.
In Zuid-Europese welvaartsstaten is er echter
geen verschil en in liberale welvaartsstaten
(Ierland en Verenigd Koninkrijk) is het verschil erg
beperkt. Voornamelijk in Denemarken, België
en Finland ligt het armoederisico voor kinderen
in niet-Europese huishoudens zonder werk
minstens de helft zo hoog als bij autochtone
huishoudens. Maar de etnische kloof in
armoederisico’s is veel groter voor kinderen in
een huishouden met werk. Bovendien is deze
armoede kloof nergens zo groot als in België.
Dus, zelfs wanneer immigranten werken, dan
blijkt dit werk niet dezelfde bescherming te
bieden tegen armoede zoals dat het geval is bij
niet-immigranten.
CONCLUSIE
Indicatoren die werkloosheid meten op
niveau van het individu en op het niveau van
het huishouden tonen tegenstrijdige signalen
over de werking van de arbeidsmarkt in
België. Hoewel de individuele werkloosheid
sterk afnam sinds midden jaren ’80 is de
huishoudwerkloosheid de hele tijd stabiel
gebleven. In Europees perspectief kampt België
met een groot aandeel personen die in een
huishouden zonder werk wonen.
Begin jaren ’80 was de Belgische
arbeidsmarkt gekenmerkt door een mannelijk
kostwinnersmodel. Bijna 60 procent van de
actieve bevolking leefde in een koppel waar de
man aan het werk was en de vrouw niet. Deze
verdeling van werk leidde tot een ‘negatieve
polarisatie’, d.w.z. de jobs waren meer gespreid
over gezinnen dan je zou verwachten op basis
van een toevallig verdeling. Maar tegelijkertijd
betekende dat ook dat wanneer de man als
enige inkomstwinner zijn werk verloor de
huishoudwerkloosheid snel steeg. Tijdens de
periode van industriële herstructureringen begin
jaren ’80 stijgt de huishoudwerkloosheid sneller
dan de individuele werkloosheid, in het bijzonder
in de oudere leeftijdscategorie. Vanaf midden
jaren ’80 is de werkzaamheid van vrouwen
sterk gestegen, in het bijzonder van vrouwen
die in koppels wonen. Over diezelfde periode
is de werkzaamheid van mannen relatief stabiel
gebleven. De convergentie van individuele
werkloosheidsrisico’s van mannen en vrouwen
resulteerde in een snelle stijging van polarisatie.
De stijging in polarisatie vond voornamelijk plaats
binnen koppels. Maar tegelijkertijd groeide ook het
aandeel alleenstaanden. En alleenstaanden zijn
vaker werkloos dan mensen die een huishouden
delen met anderen, ongeacht hun sociaal
economische kenmerken. Tenslotte stellen we
vast dat het risico op huishoudwerkloosheid
alleen gedaald is in het segment van de
50-plussers, aangezien in dit leeftijdsinterval ook
de sterkste daling in individuele werkloosheid
plaatsvond. De aanwezigheid van werk als
bron van inkomen in de gezinnen met jonge
kinderen is niet verbeterd en al helemaal niet in
Wallonië en Brussel. Dit biedt een belangrijke
verklaring voor de slechte Belgische positie
inzake kinderarmoede.
Vandaag groeit bijna één op zeven
kinderen op in een huishouden
waar niemand werkt.
In België wonen veel mensen in een huishouden
waar niemand aan het werk is; in 2012 gaat
het over 12% van de actieve bevolking.
Wanneer we niveaus in huishoudwerkloosheid
vergelijken met andere landen met een soortgelijke
huishoudstructuur (zoals Duitsland,
Frankrijk, Nederland, Ierland en het Verenigd
Koninkrijk), dan kunnen we diverse redenen
aanduiden voor de slechte Belgische positie
qua huishoudwerkloosheid. Allereerst heeft
België in vergelijking met deze landen een
relatief lage individuele werkzaamheid. We
kunnen dus verwachten dat België ook een
relatief hoge huishoudwerkloosheid heeft,
zelfs bij een ‘toevallige’ verdeling van de
beschikbare jobs over huishoudens. Maar
de verdeling van jobs over huishoudens is
helemaal geen ‘toevallige’ verdeling. Zo blijkt
dat alleenstaanden in alle landen waar we mee
vergelijken vaker werkloos zijn dan mensen
die een huishouden delen met anderen.
Huishoudwerkloosheid is sterk geconcentreerd
in de groep van de alleenstaanden. De concentratie
van huishoudwerkloosheid in het
segment van alleenstaanden wordt in België
echter nog versterkt door twee factoren. Ten
eerste zijn alleenstaanden in België, meer dan
in andere landen, mensen met een ‘zwak’
sociaaleconomisch profiel. In vergelijking met
de totale bevolking zijn alleenstaanden in België
vaker laaggeschoold, ouder en meer buiten
Europa geboren. En ten tweede is het algemene
verschil in werkloosheidsrisico’s tussen mensen
met ‘sterke profielen’ en ‘zwakke profielen’
in België veel groter dan in andere landen,
15 EU25 omvat alle EU27 landen
zonder Bulgarije en Roemenië.
1515 LES 2015/149 HUISHOUDENS ZONDER WERK IN BELGIË
of het nu gaat om alleenstaanden of niet. In
geen enkel ander land is het verschil in het
werkloosheidsrisico tussen een jonge en
oudere volwassene of tussen een persoon in
het gastland geboren en een niet-Europese
immigrant zo groot als in België. De hoge
huishoudwerkloosheid in België is dus, meer
dan in andere landen verbonden met de relatief
slechte positie van de alleenstaanden. En
bovendien blijken in België nog grote regionale
verschillen op te treden. In 2012 is ongeveer
80 procent van totale polarisatie in Wallonië
terug te vinden in dit huishoudsegment,
terwijl dit in Vlaanderen om ongeveer de helft
van totale polarisatie gaat. Maar daarnaast
worden de grote verschillen in individuele
werkloosheidsrisico’s in België ook versterkt
omdat de kenmerken van de koppels in België
relatief homogeen verdeeld zijn. In geen enkel
ander land wonen er zoveel laaggeschoolden
samen in een koppel in vergelijking met wat we
zouden verwachten op basis van een toevallige
verdeling van opleidingsniveaus van mannen en
vrouwen.
Wat kunnen we uit deze analyse
concluderen voor het te voeren beleid?
Een hoog niveau van huishoudwerkloosheid
is, méér nog dan een hoog niveau van
individuele werkloosheid, een hypotheek
op de welvaartsstaat, omdat de betrokken
gezinnen volledig afhankelijk zijn van
overheidsuitkeringen om aan armoede
te ontsnappen. Sommige factoren die
huishoudwerkloosheid beïnvloeden, zijn niet
vatbaar voor wijziging door overheidsbeleid:
het opleidingsprofiel van alleenstaanden, de
wijze waarop mensen koppels vormen en de
mate waarin daarbij homogamie ontstaat… zijn
belangrijke factoren, maar het is niet duidelijk
hoe de overheid deze kan beïnvloeden. De
hoge huishoudwerkloosheid hangt in België
echter ook samen met het grote verschil, qua
individuele werkzaamheid, tussen individuen
met een sterk en een zwak individueel profiel.
Nog anders gezegd, de kloof tussen ‘insiders’
en ‘outsiders’ is relatief gesproken zeer groot
op de Belgische arbeidsmarkt; de regionale
verschillen versterken deze kloof nog. Omdat
vele alleenstaanden een arbeidsmarktprofiel
hebben van ‘outsider’ en omdat insiders
resp. outsiders elkaar ook vinden bij de
vorming van koppels, weegt de kloof tussen
‘insiders’ en ‘outsiders’ zwaar op de Belgische
huishoudwerkloosheid. De fundamentele
uitdaging, als we de huishoudwerkloosheid
willen verminderen, is dus dat de kloof tussen
individuele ‘insiders’ en ‘outsiders’ kleiner moet
worden op de Belgische arbeidsmarkt . Een
en ander hangt vermoedelijk zowel samen met
de loonkost als met andere aspecten van de
arbeidsmarktregeling in België. Lastenverlaging
om arbeid goedkoper te maken zou moeten
toegespitst worden op mensen met een relatief
beperkte economische productiviteit, d.w.z.
ze moet toegespitst worden op de laagste
lonen. Het debat over de flexibiliteit van de
arbeidsmarktregeling zou ook in dit licht moeten
bekeken worden.
REFERENTIES
• Berloffa, G. and Modena, F. (2014) ‘Measuring
(in)security in the event of unemployment: are
we forgetting someone?’, Review of Income
and Wealth, 60: 77-97.
• Brandolini, A., &Viviano, E. (2013), ‘Behind and
beyond the (headcount) employment rate’,
Eurostat statistical working papers, Brussels,
European Union, doi:10.2785/42348.
• Cantillon, B., & Vandenbroucke, F. (eds.) (2014).
‘Reconciling Work and Poverty Reduction.
How successful are European welfare states?’,
Oxford: Oxford University Press.
• Corluy, V. & Vandenbroucke, F. (2015a).
‘Polarisation of employment over households
revisited: the Belgian case revisited’, CES
Discussion Paper Series 15.08.
• Corluy, V. & Vandenbroucke, F. (2015b).
“Individual employment, household employment
and risk of poverty in the EU. A decomposition
analysis”, in : A.B. Atkinson, A.-C. Guio and
E. Marlier, Income, work and deprivation in
Europe, Luxembourg: Publications office of the
European Union, (forthcoming).
• Dawkins, P., Gregg, P. and Scutella, R.
(2002). ‘The Growth of Jobless Households in
Australia’, The Australian Economic Review, 35
(2), 133-154.
• de Graaf-Zijl, M. and Nolan, B. (2011).
‘Household joblessness and its impact on
poverty and deprivation in Europe’, Journal of
European Social Policy, 21, 413-431.
• Dickens, R. and Ellwood, D. (2002). ‘Whither
poverty in Britain and the US?: the determinants
of changing poverty and whether work will
work’, in: R. Blundell, D. Card and R. Freeman
(eds.), Seeking a Premier League Economy.
Chicago: University of Chicago Press.
• Gábos, A., Branyiczki, A., Lange, B. and Tóth
I.G. (2015) ‘Employment and poverty dynamics
before, during and after the crisis’, Improve
Discussion Paper 15/06, Antwerp.
• Gradin, C., Canto, O. and del Rio, C. (2014).
‘Measuring Employment deprivation among
households in the EU’, Review of Economics
of the Household, doi: 10.1007/s11150-014-
9248-7.
• Gregg, P. and Wadsworth, J. (2008). ‘Two
sides to every story: measuring polarisation and
inequality in the distribution of work’, Journal of
the Royal Statistical Society: Series A (Statistics
in Society), 171, 857-875.
1616 LES 2015/149 HUISHOUDENS ZONDER WERK IN BELGIË
• Gregg, P., Scutella, R. and Wadsworth, J.
(2010). ‘Reconciling workless measures at
the individual and household level. Theory
and evidence from the United States, Britain,
Germany, Spain and Australia’, Journal of
Population Economics, 23 (1), 139-167.
• Nickell, S. (2004). ‘Poverty and worklessness in
Britain’, Econ. J., 114, C1-C25.
• Ozdemir, E. & Ward, T. (2013). ‘Measuring low
work intensity – an analysis of the indicator’,
Improve Discussion Paper No. 13/09, Antwerp.
v.u.: Professor André Decoster, Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen, KU Leuven, Naamsestraat 69, 3000 Leuven
FACULTEIT ECONOMIE EN
BEDRIJFSWETENSCHAPPEN
Centrum voor economische studiën
Naamsestraat 69
3000 LEUVEN, Belgium
De “Leuvense Economische Standpunten” worden opgevat als een vrije wetenschappelijke
tribune waarin de stafleden van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen
opiniërende studies en essays publiceren. De opzet bestaat erin om op bevattelijke wijze
een reeks van inzichtverhelderende en beleidsoriënterende economische standpunten
te brengen. Ze vormen een paar met de verkorte versie LES(S), waarin we een langere
wetenschappelijke paper of publicatie met beleidsrelevante resultaten samenvatten.
Dergelijke reeks zal uiteraard verschillende opinies en denkstromingen brengen. Leuvense
Economische Standpunten vertolken alleen de visie van de auteur. Zij kunnen niet doorgaan
als de visie van een instelling.
U kan een elektronische versie van de LES terugvinden op de website van de faculteit:
www.econ.kuleuven.be/onderzoek.htm
Reacties op de Leuvens Economische Standpunten zijn altijd welkom bij
ces@kuleuven.be
Frank Vandenbroucke is professor aan het Centrum voor Economische
Studiën (KU Leuven) en doceert aan de Universiteit van Antwerpen,
waar hij de leerstoel “Herman Deleeck” houdt en aan de Universiteit
van Amsterdam, waar hij de “Joop den Uyl” leerstoel houdt. Hij doet
onderzoek naar de impact van de EU op de ontwikkeling van het sociale en
tewerkstellingsbeleid in de EU lidstaten en naar de link tussen de verdeling
van de jobs over de huishoudens en armoede. Hij is ook voorzitter van de commissie voor
de pensioenhervorming, opgericht door de Belgische regering.
Vincent Corluy is doctor in de sociaal-economische wetenschappen
(SEW). Hij werkte bij het Centrum voor Sociaal Beleid (UA) en het
Centrum voor Economische Studies (KULeuven). Zijn belangrijkste
onderzoeksopdrachten omvatten de interactie-effecten tussen migratie en
de welvaartsstaat en de (ongelijke) verdeling van werk in Europa in relatie
tot armoede. Hij is nu verantwoordelijk voor het informatiebeheer in een
groot ziekenhuis.
FACULTEIT ECONOMIE EN
BEDRIJFSWETENSCHAPPEN
Centrum voor economische studiën
Naamsestraat 69
3000 LEUVEN, Belgium