De pensioenhervorming moet nog beginnen, het debat daarover ook

Download fulltext
227

De pensioenhervorming moet nog beginnen, het debat daarover ook
De Morgen, 1 juli 2015, p. 20
Frank Vandenbroucke, Hoogleraar KULeuven
In een open brief nemen deskundigen afstand van het pensioenbeleid. Over de Pensioencommissie
schrijven ze: “Die Commissie was van bij de aanvang onderworpen aan één belangrijke
randvoorwaarde: de publieke pensioenuitgaven mogen niet verder toenemen.” Vreemd. De
Commissie is niet gestart onder ‘randvoorwaarden’. Het rapport zegt ook nergens dat de
pensioenuitgaven niet mogen stijgen. Het rapport beschrijft de uitgangspunten: het gaat om
waarden en principes. Een centraal principe is dat de verhouding tussen het inkomen van
gepensioneerden en het inkomen van werkenden zich op een fatsoenlijk niveau moet bevinden, en
op dat niveau gestabiliseerd moet worden. De demografische toekomst is onzeker. Een nieuw
pensioencontract moet zorgen voor een fatsoenlijke en stabiele inkomensverhouding, wat ook de
demografische evolutie is. Daarom moeten in het stelsel aanpassingsmechanismen ingebouwd
worden: in een onzekere wereld moet het systeem ouderen zowel als jongeren zekerheid bieden
over de inkomensverhouding tussen gepensioneerden en actieven.
Een voetnoot op p. 164 van het rapport zegt, kort samengevat, het volgende: “Een stabilisatie van de
pensioenuitgaven in procent van het BBP is een voldoende maar geen noodzakelijke voorwaarde om
de inkomensverhouding tussen gepensioneerden en actieven te stabiliseren.” Met andere woorden,
om de doelstelling van het pensioenrapport te realiseren, is het niet strikt nodig dat de
pensioenuitgaven gestabiliseerd worden. Als stijgende uitgaven onvermijdelijk zijn, dan kunnen ze
bijvoorbeeld opgevangen worden door financiering die niet weegt op arbeidsinkomens, zo staat
elders in het rapport, dat pleit voor een bijkomende financiering op basis van vermogen. Voor alle
duidelijkheid, deze voetnoot hoort bij een scenario waarbij de pensioenleeftijd verhoogt naar een
vork van 62-67 jaar in 2030, en de pensioenuitgaven in procent van het BBP in 2060 inderdaad op het
huidige niveau zouden liggen. Maar we formuleren ook kanttekeningen bij dit scenario.
De reactie van onze collega’s illustreert een breder probleem. Het rapport van de Pensioencommissie
wordt voortdurend geciteerd maar niet bestudeerd. Kernvragen uit het rapport zijn nog niet aan de
orde in het politieke debat. Willen we een stelsel dat, via ingebouwde aanpassingsmechanismen, de
inkomensverhouding tussen gepensioneerden en actieven stabiliseert? Zo ja, op welk niveau moet
deze inkomensverhouding dan liggen? Welke minimumpensioenen willen we, met name in het licht
van de oprukkende deeltijdse arbeid? Willen we een flexibele uitstapleeftijd? Hoe gaan we om met
wijzigingen in gezinsverbanden die dwingen om de eenvoudige tweedeling ‘gehuwd – niet gehuwd’
te verlaten?
Intussen woedt een gepolariseerd debat over de pensioenleeftijd. De pensioenleeftijd herbekijken is
inderdaad een onderdeel van een grondige hervorming: onze Commissie stelde dat de
leeftijdscriteria op termijn moeten evolueren. Ze onderzocht daarom verschillende scenario’s en
wees op risico’s en voorwaarden voor succes; eerder dan definitieve voorstellen, legde ze een wijze
van redeneren en een strategie voor. Men kan alleen maar hopen dat de polarisatie over de leeftijd
een debat over de architectuur van het pensioenstelsel niet onmogelijk maakt. Het is aan regering,
oppositie en sociale partners om na te denken over een methode om dit brede debat, elk vanuit hun
perspectief, alsnog te voeren. Wat de sociale partners betreft, moet het Nationale Pensioencomité
daar het forum voor bieden. De vragen die de regering er aan stelt, mogen dus niet verengd worden
tot specifieke thema’s; ze moeten het geheel van de hervorming bestrijken, te beginnen met de
doelstellingen.